Requiem voor David Bowie

david bowie

Tijdens het koersen verdraag ik geen muziek in mijn oren. In onze verkeersjungle kan je immers maar beter alert zijn om blutsen, builen en schaafwonden of zelfs de dood te vermijden. Toch zit er meestal een vrolijk melodietje in mijn hoofd, en vandaag was dat wegens de felle, gure westenwind ‘Wild is the wind’ van David Bowie. Zodoende werd het, ondanks de wind maar dankzij David Bowie, toch nog een zalige rit.

Was me dat overigens onzalig en brutaal ontwaken zeg vorige maandag, toen plots om iets na de klok van negen mijn wekkerradio afliep en één of andere mevrouw een hele litanie over David Bowie afstak tijdens het Radio 1-programma ‘Hautekiet’. Op dat moment drong het nog niet tot mijn slaapkop door dat Bowie gestorven was en ik had zo de indruk dat het bij Jan Hautekiet ook nog niet goed was doorgedrongen, want hij liet die zwaar geëmotioneerde dame maar doorratelen. Waarom zo ’n drukte over Bowie tijdens ‘Hautekiet’, vroeg ik me af, zijn nieuwe plaat was vrijdag toch al verschenen? Langzaam maar zeker begon het dan toch tot me door te dringen dat David Bowie overleden was. Ik wilde het eerst niet geloven en wachtte het nieuws van 10u af, waarin de dood van Bowie helaas koudweg bevestigd werd. Met het heengaan van David Bowie stierf er, net zoals met het overlijden van Michael Jackson, alweer een groot stuk van mijn vroege jeugd. Alles en iedereen is dan toch vergankelijk besefte ik. Als zelfs jeugdhelden zoals David Bowie en Michael Jackson kunnen sterven, is niets nog zeker. Met die loodzware gedachte stond ik op en wankelde door het huis als een stakker richting PC. Natuurlijk stond facebook op dat moment al bomvol met hét Nieuws van de dag. Vervolgens haalde ik alle cd’s van Bowie van de plank. Welke cd zou ik eerst beluisteren? Evidente platen als ‘Ziggy Stardust’ of ‘Hunky dory’ waren uitgesloten en ‘1.Outside’ was misschien wat zwaar op de maag om de dag mee te beginnen. Het werd uiteindelijk het immer intrigerende ‘The buddha of suburbia’. Vele Bowie cd’s later kwamen de kinderen terug thuis van school, wat abrupt een voorlopig einde maakte aan mijn nostalgische trip down memory lane. Voorlopig inderdaad, want enkele uren later was Bowie immers hét hoofdpunt in ‘Het journaal’ op één en vervolgens zelfs in ‘Terzake’ op Canvas. Mijn avondwandeling in het bos met de hond kon ik wel vergeten, want ook ‘De afspraak’ op Canvas was compleet aan Bowie gewijd. Meteen daarna zond Canvas gelukkig nog eens de leerrijke, bezienswaardige Bowie-documentaire ‘Five years’ uit, want toen ik die docu zondagavond online wilde bekijken op de website van Canvas was die net uit het aanbod verdwenen. Ik bekeek op youtube dan nog maar eens de nieuwe clips van ‘Blackstar’ en het sinistere ‘Lazarus’. Die laatste was nog maar net op de wereld losgelaten en kreeg nog geen twaalf uren later al een extra dimensie en een immens droeve betekenis. ‘Lazarus’ bleek immers niets minder dan David Bowie zijn requiem te zijn. Huiveringwekkend eigenlijk, als je bedenkt dat Bowie, net als Mozart, zijn eigen requiem letterlijk op zijn sterfbed heeft geschreven. Of misschien is ‘Lazarus’ slechts één elegie binnen het hele requiem ‘Blackstar’. Dat weet ik op dit moment van schrijven nog niet, want ik heb de hele elpee nog niet gehoord. Vrijdagavond bestelde ik de elpee voor slechts 19.04 euro bij amazon.de en vandaag, woensdag, arriveerde het pakket. Ik wacht echter met de eerste luisterbeurt tot morgen als ik alleen op mijn gemak in mijn ranch ben.

Mijn twaalfjarige dochter begreep overigens totaal niet waarom David Bowie maandagavond plots alomtegenwoordig was op tv en vooralsnog is ze niet onder de indruk van de muziek van Bowie. Zij vindt de afgerichte aapjes die wekelijks een aangeleerd kunstje komen vertonen in ‘The Voice Kids’ en ‘K3 zoekt K3’ betere artiesten. Arm kind, zij beseft niet dat zij en haar hele generatie geen muzikale iconen meer hebben om naar op te kijken. Het is precies daarom dat het zo slecht gaat met de muziekindustrie: er zijn geen grensverleggende iconen meer in de popmuziek. Mooie muziek genoeg, dat wel, in overvloed zelfs zoals mijn jaarlijst onlangs weer eens bewees. Maar wat ben je met ‘mooie muziek’ als je zoals ik nog een tijd meegemaakt hebt dat er ook rebelse, energieke, flamboyante, wild om zich heen schoppende, weerbarstige, vernieuwende, opstandige, uitdagende, grootse muziek gemaakt werd. De wereld heeft nood aan muzikale iconen, al is het maar om even te kunnen ontsnappen aan de dagdagelijkse ellende. Helaas wordt hun aantal steeds schaarser en een nieuwe Freddie Mercury, Michael Jackson, Bob Dylan, Neil Young, Paul McCartney, Madonna, Kurt Cobain, Prince, Bruce Springsteen of David Bowie is vooralsnog niet opgestaan.

david bowie, underground, labyrinth

David Bowie kwam op mijn negende in mijn leven toen ‘Let’s dance’, net als ‘Beat it’ van Michael Jackson, een enorme hit was in de BRT Top 30.. Als je op je negende met dergelijke gouden pophits geconfronteerd wordt, is het normaal dat het popmuziek-virus je voor de rest van je leven te pakken heeft. Michael Jackson ben ik vanaf dat moment blijven volgen, maar bij Bowie zou het nog duren tot ‘Absolute beginners’ een hit werd in het voorjaar van 1986. Die grootse, melancholische pophymne moet het allereerste lied ooit geweest zijn dat me echt tot ontroering heeft gebracht. Ik wilde die single absoluut hebben, maar mijn pa weigerde eerst “om zijn zuurverdiende centen in een prul van een vuile, gedrogeerde, geschifte homo te steken”. Gelukkig vond mijn moeder het ook een geweldig mooi lied en dus kreeg ik die vrijdagavond, ergens in april 1986, in de Maxi GB van Sint-Pieters-Leeuw toch mijn allereerste David Bowie-single. Exact een jaar later zou de tweede volgen met ‘Underground’, dat toen de soundtrack was bij ‘Labyrinth’ een fantasyfilm van Jim Henson waarin David Bowie de mannelijke hoofdrol speelt. De verhaallijn lag in het verlengde van andere populaire fantasyfilms uit die tijd zoals ‘The never ending story’ en ‘Willow’. ‘Labyrinth’ was bijgevolg enorm populair onder mijn leeftijdsgenoten en dus ging ik ‘Labyrinth’ niet veel later op een woensdagnamiddag samen met enkele klasgenoten in de plaatselijke cinema bekijken. Ik zou ‘m nadien nog een tweede en voorlopig laatste keer zien toen de film in 1989 zijn tv-debuut maakte. Dat was dan weer in dezelfde periode dat David Bowie samen met Tina Turner een nummer één-hit te pakken had met een live-uitvoering van ‘Tonight’. Niet veel later kocht ik eindelijk mijn eerste LP van David Bowie. Nu ja, eigenlijk was dat het debuutalbum van Tin Machine, het toenmalige hobbygroepje van Bowie. Voor mijn allereerste échte aankoop van een David Bowie soloalbum moest ik nog 4 jaar wachten tot ‘Black tie, white noise’ verscheen en vanaf dan ben ik hem bij iedere volgende nieuwe release blijven volgen. In 1989 had ik overigens alle platen van David Bowie in de plaatselijke mediatheek ontleend en op ambachtelijke wijze op cassettes gedownload. ‘Ziggy Stardust’, ‘Aladdin Sane’, ‘Station to Station’, ‘Scary monsters’ en ‘Let’s dance’ verslond ik en die eerste drie platen waren begin 1989 de directe aanleiding om Amerikaanse glamrock-groepen als Poison, Warrant, White Lion, Aerosmith en Winger te omarmen. De Berlijnse trilogie liet me, op een paar songs als ‘Sound and Vision’ en ‘Heroes’ na, volstrekt koud want ik begreep niets van die platen. Vreemde platen vond ik dat. Was ik me er toen eigenlijk van bewust dat het een trilogie betrof? Ik denk het niet, want in die tijd kon je zo’n dingen nog niet googelen en muziekwegwijzer Humo begon ik pas begin 1992 te lezen. Die cassettes verving ik in 1999 door de mooie cd-remasters die dat jaar in het spoor van de nieuwe plaat ‘Hours’ uitgebracht werden en vervolgens duurde het nog tot vorig jaar eer ik ‘Low’ en ‘Heroes’ eindelijk begreep. Nu vind ik vooral ‘Heroes’ met dat sinistere ‘Sense of doubt’ zelfs één van Bowie z’n allerbeste en meest fascinerende platen; een plaat om zalig in te verdwalen tijdens een onstuimige stormnacht. In de jaren ‘90 daagde David Bowie me overigens bij iedere nieuwe release uit om te leren luisteren naar andere muziek. De sfeervolle momenten op ‘The buddha of suburbia’ leerden me de ambient-platen van onder meer Brian Eno, David Sylvian en Ryuichi Sakamoto te appreciëren en via het verpletterende ‘1.Outside’ ontdekte ik pas in 1995 Nine Inch Nails en Bauhaus. Na ‘Earthling’ volgde ik zelfs enkele jaren de toen hippe drum ‘n bass- en techno-scene en kocht ik de albums van onder meer Goldie, Roni Size, DJ Shadow, Chemical Brothers en zowat alles wat op het Mo’Wax-label verscheen. Dankzij het speelse, fascinerende ‘Earthling’ zag ik Bowie overigens voor de eerste en enige keer live in de zomer van 1997 toen hij als zijn alter ego the Thin White Duke indrukwekkend stond te wezen op het podium van Rock Werchter. Bijna 20 jaar later staat dat overrompelende concert nog altijd in mijn concert top 10 allertijden. Vanaf ‘Hours’ hield Bowie ermee op om de luisteraar uit te dagen en ging hij normale platen maken. Het bijzonder fraaie, subtiel gearrangeerde ‘Hours’ en de gesofisticeerde poprock van ‘Heathen’ en ‘Reality’ zijn dan ook de meest onderschatte platen uit zijn oeuvre, maar moeten wat mij betreft niet onderdoen voor zijn late jaren ‘70 platen. Dat ‘New killer star’ uit ‘Reality’ geen nieuwe Bowie-klassieker of op z’n minst een hit werd, heb ik nooit begrepen.

En vervolgens werd het na 2004 oorverdovend stil rond Bowie. Zelf belandde ik net op dat moment in de meest donkere periode van mijn leven en mijn depressies en angstaanvallen dwongen me er zelfs toe om op zoek te gaan naar totaal andere, rustige, troostende muziek. Die muziek vond ik in de wondere wereld van de americana en ambachtelijke singer-songwriters. Alle platen, inclusief die van Bowie, die ik tot dan had liefgehad, bleven jarenlang onaangeroerd in de kast staan. Het duurde maar liefst tot het najaar van 2011 dat ik terug op een normale manier naar muziek kon luisteren en terug kon genieten van mijn oude helden in mijn platencollectie. Net op tijd, want op 8 januari 2013 hoorde ik ‘s ochtends op Radio 1 totaal onverwachts de nieuwe Bowie-single ‘Where are we now?’. Ik vond het meteen een aangrijpend mooi lied, maar tegelijk vond ik dat Bowie wel heel erg oud en breekbaar klonk. Het moet het enige ovenverse lied geweest zijn dat Bowie net voordien geschreven had, besefte ik achteraf, want op de rest van de bijhorende plaat ‘The Next Day’ klonk Bowie verrassend vitaal en energiek. ‘The Next Day’ sloot dan toch, ondanks ‘Where are we now?’, naadloos aan op ‘Heathen’ en ‘Reality’. Het doet dan ook vermoeden dat de overige songs op ‘The Next Day’ restmateriaal van die platen was. Hoe het ook zij, ‘Where are we now?’ torende hoog boven de rest op ‘The Next Day’ uit, waardoor ik ‘The Next Day’ aanvankelijk als tegenvallend ervoer. Ik ging echter meer en meer houden van ‘The Next Day’, waardoor het nu zowaar één van de platen is die ik het meest beluisterd heb in dit decennium. De laatste keren dat ik ‘The Next Day’ beluisterde, waren vorige vrijdag op Bowie z’n verjaardag en vorige zondag, ‘s avonds, net voordat ik ging slapen. Geen wonder dus dat ik maandagochtend eerst niet kon geloven dat Bowie dood was. Ik was er zowaar van overtuigd dat Jan Hautekiet in een hoax-val getrapt was. Helaas, Bowie is en blijft morsdood, maar zijn kunst zal blijven leven. En misschien is het de schuld van David Bowie dat mijn muzieksmaak alle kanten op stuitert. Van Abba tot Zappa, je vindt ze allemaal wel in mijn fysieke muziekcollectie. Benieuwd of hij me via zijn muzikale testament ‘Blackstar’ nu ook nog de jazz-wereld zal doen verkennen.