De Plaat van het Jaar

Kerstdag 2019. Samen met mijn moeder was ik al van ‘s ochtends vroeg in de weer om het kerstmaal te bereiden. Niet dat mijn vrouw en ik een groot kerstfeest met veel genodigden hadden gepland. Het enorme feestgedruis van de kerstdagen van weleer is al lang verdwenen in het zand van de tijd. Dit was het vijfde jaar op rij dat ik kerstmis in de kleine beslotenheid van mijn gezin, samen met mijn moeder, vierde. Zowel mijn vrouw als ik hebben broers noch zussen, wat op godvergeten dagen als kerstmis vooral voordelen heeft. Mijn schoonvader is inmiddels al bijna zeven jaar dood en mijn schoonmoeder doolt al vier jaar rond in haar eigen wereldje, dat vanwege de dementie alsmaar kleiner wordt. Zij kan en mag het rusthuis niet meer verlaten, want dat zou wel eens een complete kortsluiting in haar hoofd kunnen veroorzaken. Over mijn schurk van ‘n pa zal ik vandaag, op oudejaar, maar zwijgen. Anyway, terwijl mijn moeder en ik de witloofsoep, kroketten, gekookte wortelen met erwten, gevulde kalkoen en andere lekkernijen zoals in suiker opgelegde appels en peren aan het bereiden waren, begon mijn moeder over haar jeugd te vertellen. De aanleiding daartoe was dat ik haar over ons bezoek aan de kerstmarkt in Brussel de dag voordien had verteld. Mijn moeder was de oudste in een gezin met vier kinderen, en omdat ze het thuis niet breed hadden, moest mijn moeder vanaf haar veertiende gaan werken in de ‘Beenhouwerij Theo’, die gelegen was in een zijstraatje van de Rue des Bouchers naast het restaurant ‘Chez Léon’. Zij kreeg er gedurende acht jaar, naast een klein loon, gratis kost en inwoon en verbleef er driehonderd dagen per jaar. Toch is dat een periode in haar leven geweest waar mijn moeder met veel plezier naar terugkijkt. Zeker, het waren harde, lange werkdagen van 16 uren in de beenhouwerij, maar zij en haar collega’s vormden een hechte vriendenkliek en beleefden heel wat dolle avonturen. Zij bewaart alleen maar mooie, warme en soms dolkomische herinneringen aan die tijd. Terwijl ik de aardappelpuree uit de krokettenmachine perste en vervolgens de aardappelworsten in gelijke reepjes sneed en in de paneermeel rolde, doken veel van die kleine verhalen op kerstdag plots allemaal op in dat gelukkig nog intacte geheugen van haar, Sommige verhalen kende ik al, andere hoorde ik voor het eerst. Op één of andere manier had ik vrijwel meteen door dat er zich een magisch moment ontrolde, en dus klikte ik spontaan en zonder erbij na te denken de geluidsrecorder op mijn smartphone aan om mijn moeder haar monoloog op te nemen. Niet dat het zo’n grootse verhalen waren die een belangrijke aanvulling zijn op de geschiedenis van de mensheid, maar voor mezelf vind ik dit, naast een cassettebandje waarop mijn reeds lang overleden grootmoeder langs vaderszijde te horen is, één van de meest waardevolle dingen die ik ooit opgenomen heb. Met het overlijden van dierbaren verdwijnen immers ook hun kleine grote verhalen. Voor je het goed en wel beseft, sta je op een mooie kerstdag in je keuken met weemoed terug te denken aan de kerstdagen van weleer toen je moeder over haar jeugd vertelde, terwijl je helemaal alleen de zelf bereide kroketten door het paneermeel rolt.

img_20191229_225849442

In de eeuwenoude geschiedenis van de traditionele folkmuziek werden er over dergelijke eenvoudige verhalen al miljoenen liederen gemaakt, en dit jaar verrijkte de debuterende Amerikaanse folkjongen Ian Noe de folkschatkist met nog eens tien goudklompjes van liedjes. Wellicht zeefde hij ze uit de North Fork Kentucky River, zoals te zien is op de prachtige sepia-foto, die de binnenkant van de cd-hoes siert. Enerzijds verhaalt Ian over zijn eigen miserabele leven (‘Junk town’, over het uitzichtloze bestaan in zijn eigen dorp) en dat van zijn onfortuinlijke kennissen in zijn directe omgeving (‘Irene (ravin’ bomb), het huiveringwekkende ‘Dead on the river (rolling down)’, ‘Meth head’) en anderzijds over reeds lang overleden anonieme mensen waarover zijn grootvader hem wellicht vertelde (‘Barbara’s song’ over een treinroof in het begin van de vorige eeuw, de maffiamoord in het aangrijpende ‘Letter to Madeleine’). Niets bijzonders zou je denken, en misschien ben ik ook wel de enige mens ter wereld die zo geraakt wordt door Ians liederen. De wanhoop, troosteloosheid, ontreddering en extreme armoede, die in Ians onooglijke dorp Beattyville in de Amerikaanse staat Kentucky regeren, druipen letterlijk uit de afwisselend jengelende akoestische en elektrische gitaren. Keer op keer dwingt Ian Noe me tot luisteren naar zijn dwingende, ietwat nasale stem, terwijl hij over Irene, Barbara, Madeleine of andere ‘fucking meth heads’ zingt. De donkere sfeer is dezelfde van ‘Fuzzy’, het debuutalbum van het bijna vergeten Grant Lee Buffalo, de vroege platen van John Prine of ‘Everybody knows this is nowhere’ en ‘Zuma’ van Neil Young. Niet dat ‘Between the country’ ooit de status van die legendarische platen zal bereiken; daarvoor heeft Ian Noe jammer genoeg deze cynische tijden tegen. In mijn nietige, niets betekenende leven en oude hart heeft Ian Noe met zijn magische debuut in ieder geval voorgoed een plaatsje veroverd. Het was dit jaar ook de plaat die continu in mijn hoofd afspeelde, terwijl ik langs de oude, vervallen huisjes in Lens, Baudour, Chièvres, Isières, Steenkerque, Thieusies en vele andere godverlaten, straatarme Henegouwse dorpjes fietste. Zo weten mijn vrienden van de fietsclub eindelijk op welke planeet ik dit jaar tijdens onze fietstochten vertoefde. Sorry beste vrienden, het was dus allemaal de schuld van Ian Noe en diens wonderlijke plaat ‘Between the country’; een plaat waarin hij, allicht zonder het te beseffen, de huidige deprimerende tijdsgeest perfect wist te vatten. Op naar de hopelijk betere, minder hufterige jaren twintig. Ik wens u allen alvast een gelukkig 2020.