Bonnie ‘Prince’ Billy – I See A Darkness

bonnie-prince-billy

Dinsdagavond kwam mijn vrouw later dan gewoonlijk thuis van haar werk, want zij was nog naar de plaatselijke C&A geweest om er enkele slaapkleedjes voor haar moeder te kopen. Niets bijzonders, zou je denken, ware het niet dat het personeel van het rusthuis mijn vrouw daar expliciet om gevraagd had. Sinds begin dit jaar komt Jeannette, zoals haar moeder heet, bijna haar bed niet meer uit, omdat de minste beweging haar te veel pijn bezorgt. Gewone kleren dragen is dus zinloos geworden, en omdat zij incontinent is, moet men haar meermaals per dag verversen. Extra nachtjaponnen zouden het leven van het rusthuispersoneel en dat van Jeannette dus iets aangenamer kunnen maken. Nu ja, wat heet aangenaam. Mijn schoonmoeder haar beweegruimte was de voorbije jaren al zo klein geworden en nu ook de osteoporose haar botten en gewrichten alsmaar brozer en sponziger maakt, moet zij de laatste dagen van haar leven noodgedwongen in bed en in een speciale comfortabele zetel doorbrengen. Pijnstillers helpen niet meer; alleen kleine hoeveelheden morfine kunnen haar pijn nog wat verzachten. 

Zij heeft nooit de wens uitgedrukt om, indien nodig, euthanasie te laten uitvoeren, maar mocht zij ooit geweten hebben dat haar zo’n zorgbehoevend, pijnlijk en triest levenseinde te wachten stond, zou zij onverwijld getekend hebben. Jeannette was immers haar hele leven lang een sterke, trotse vrouw geweest. Zij zou nooit eindigen zoals haar moeder, daar was ze van overtuigd. “En als ik toch ooit zoals mama word, doe me dan maar meteen naar het ziekenhuis”, had zij ons meermaals op het hart gedrukt. Zij wist immers maar al te goed wat het was om voor een demente, oude vrouw te moeten zorgen. Om de een of andere duistere reden had zij jarenlang de zorg voor haar dementerende moeder op zich genomen. Alleen in de laatste maanden voor haar dood had zij haar moeder, na lang aandringen van de huisdokter en haar man, naar een instelling gebracht. De situatie was onhoudbaar en zelfs gevaarlijk geworden, want haar moeder begon zichzelf te verwonden met alles wat binnen haar handbereik lag. Maar helaas werd Jeannette, na de dood in 2013 van haar man en tegen al haar verwachtingen in, net zo hulpbehoevend als haar moeder Odille.

Wellicht lag het aan haar katholieke opvoeding, dat Jeannette zich de zorg voor haar moeder op de hals had gehaald. Jeannette werd immers geboren in de herfst van 1939 en groeide dus het grootste deel van haar jeugd op in het vernielde Vlaanderen dat nog nasmeulde van de oorlog.  In het godvergeten boerengehucht Trop bovendien, precies op het snijpunt tussen het Waalse Saintes en het Vlaamse Pepingen. Saintes en Trop dus. Later zou haar man steeds gekscherend zeggen dat hij terug naar zijn Brigitte Bardot in Saint-Tropez ging, telkens wanneer hij na zijn laatste glas zijn stamcafé verliet. Achter het ouderlijke huis bevond zich de Helleberg met zijn legendarische Hellerust, die naar hun straat leidde. Hun straat werd in de volksmond het vagevuur genoemd en als je vervolgens  de straat overstak kwam je even verderop op de top van de Caremberg langs een veldweg in de hemel terecht. Ik heb de hemel daar overigens met mijn eigen ogen gezien, maar daar heb ik het straks nog over. Eerst neem ik u nog even mee naar de dichtstbijzijnde dorpen Bogaarden en Heikruis, waar in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw nog kruideniers, slagers en bakkers waren. Nonkel ‘Dikken’ en tante Hélène hadden een eigen beenhouwerij in Heikruis en stopten de kleine Jeannette en haar twee jaar oudere zus Rosa op tijd en stond een malse biefstuk toe. Op één of andere manier was nonkel ‘Dikken’ betrokken geraakt bij het verzet, maar in tegenstelling tot de meeste van zijn strijdmakkers had hij de oorlog gelukkig overleefd. Hoewel zij tijdens de oorlog een kleuter was, had Jeannette nog scherpe herinneringen aan de Duitse soldaten die door de straat marcheerden en op hun voordeur bonkten. “Aufmachen!” hoorde zij de Duitsers bulderen, terwijl zij zich samen met haar vader, moeder en zus in een kleine, donkere nis onder de keldertrap angstvallig verborgen hield. Ook het oorverdovende bombardement op het nabijgelegen bos waar de leden van het verzet zich schuilhielden en de harde, kille pistoolschoten die weerklonken, toen de buren op het einde van de oorlog zowat voor haar ogen geëxecuteerd werden, echoden nog decennia lang na in Jeannette haar hoofd. Het leidde ertoe dat het gezin na de oorlog een eenvoudig, dankbaar leven leidde. Hun huis stond nog recht en de vader van Jeannette had de oorlog gelukkig overleefd, zodat hij voor zijn gezin kon zorgen. Hij verdiende de kost als arbeider in de staalfabriek van Clabecq, terwijl moeder Odille thuis het café van grootmoeder openhield en de kleine Jeannette en haar zus Rosa opvoedde. ‘s Zondags ging het hele gezin, net als iedereen in het dorp, naar de Heilige Mis. Mijnheer pastoor kwam bijna dagelijks langs in het café van moeder Odille om er zijn gratis pintje te drinken, terwijl hij de kleine Jeannette over het leven van Jezus vertelde. Jeannette ging ondertussen even verderop, net over de taalgrens, naar een Franstalige school en was één van de weinige gelukkigen die in die tijd tot haar achttiende naar school mocht gaan. Na de middelbare school ging ze werken in een naaiatelier in Brussel, waar zij dag in dag uit zowel nieuwe kleren maakte als oude kleren herstelde. Dagelijks nam zij de trein naar Brussel in het nabijgelegen dorp Bellingen en het was tijdens die vele treinritten dat zij de twee jaar jongere Joseph, die zij ontmoet had tijdens een thé dansant in de zaal Harmonie te Halle, beter leerde kennen. Joseph, Jefke voor de vrienden, pendelde vanuit zijn thuisstad Halle ook dagelijks naar Brussel, waar hij voor een verzekeringskantoor werkte. Odille vond het maar niets, dat haar dochter een relatie begon met een stadsmus als Jefke. Zij had wellicht gehoopt dat haar dochter een rijke boerenzoon zou huwen, maar koppig als zij was, wuifde Jeannette de goede raad en de waarschuwingen van haar moeder weg en trouwde zij in de lente van 1964 met Jefke. Het jonge koppel ging, net als Jeannette haar oudere zus en haar man, inwonen in het ouderlijke huis. Kinderen die na hun huwelijk bij hun ouders gingen inwonen, was in die tijd, en zeker in een klein boerengehucht als Trop, nog heel gewoon. Zelfs nu nog vind je hier op het platteland tamelijk veel families die met heelder generaties in hetzelfde huis samenhokken. Omdat ze in het gezin met zessen waren, gaf Jeannette haar ontslag in het naaiatelier, zodat zij haar moeder kon meehelpen in het huishouden. Ondertussen bouwde Jefke een mooie carrière op bij de verzekeringsmaatschappij. Pas elf jaar en één miskraam later, kregen Jeannette en Jef een dochter. Zij schonken haar de mooie naam Natascha, naar Johan Stollz zijn ‘Concerto voor jou Natasha’, het lievelingslied van Jefke. Natascha was nog geen acht jaar toen het noodlot toesloeg en haar mama een hersenbloeding kreeg, terwijl ze de binnenmuren bij haar schoonouders aan het verven was. Jeannette kon enkel door een topchirurg in een privékliniek geopereerd worden en het duurde maar liefst een half jaar eer ze voldoende hersteld was en terug naar huis mocht gaan. Ze kreeg de dwingende raad om het wat rustiger aan te doen, want haar hoofd zou geen stress en drukte meer kunnen verdragen.

In de zomer van 1991 stond deze stadsmus op zijn beurt met zijn fiets aan dezelfde deur, waar Jefke ruim vijfentwintig jaar voordien ook stond aan te bellen om er voor de eerste keer thuis bij zijn lief op bezoek te komen. Ik werd er door Jeannette vriendelijk verwelkomd, maar omdat wij niet naar haar kamer mochten en toch even alleen wilden zijn, doken Natascha en ik even later aan de andere kant van de straat het veld, en dus recht de hierboven vermelde hemel in. En de hemel heeft Natascha me laten zien, die bewuste namiddag. Ruim een half uur lang lagen wij ergens langs de veldweg, genietend van de warme zomerzon aan elkaar te frunniken, toen wij plots moeder Jeannette zagen opdagen met haar fiets. Natascha moest onmiddellijk naar huis komen omdat zij en haar moeder even later de laatste bus naar Halle zouden nemen om er nieuwe kleren voor Natascha te kopen. Toen wij terug aan het huis kwamen, arriveerde ook Natascha haar papa net met enkele bakken water, cola en bier. Zonder erbij na te denken en omdat ik een beleefde jongen was, hielp ik meteen de bakken uit de koffer te laden. Jefke apprecieerde dat enorm en bood me spontaan een lift naar huis aan, hetgeen ik vriendelijk weigerde. Het was tenslotte maar een half uurtje fietsen en ik wilde nog even naar de platenwinkel in de stad. Toen ik in het centrum van Halle aankwam, zag ik Natascha en haar mama net van de bus stappen.

De jaren gleden voorbij en ik werd kind aan huis bij Natascha. Ik woonde er op den duur zowat in. Tijdens de weekends bleef ik er, al dan niet na een fuif, vaak slapen, en op weekdagen bracht Jefke me pas tegen middernacht naar huis. In dit gezin voelde ik me tenminste veilig en op mijn gemak; bij mij thuis kreeg ik toch alleen maar geroep, getier, gescheld en slagen van mijn pa naar mijn hoofd geslingerd. Van Jefke daarentegen kreeg ik levenswijsheden en goede raad en hij leerde me ook praktische dingen aan, zoals schilderen, behangen, de tuin omspitten en aardappelen planten. Jefke was als een tweede vader voor mij. Hoewel, tweede? Had ik dan een eerste vader misschien aan die klootzak thuis? Voor het eerst besefte ik dat het er in andere gezinnen, in tegenstelling tot bij mij thuis, gemoedelijk aan toe ging; dat men er elkaar niet constant naar het leven stond of de huid vol schold. Het gevolg was dat mijn schoolresultaten enorm verbeterden en dat ik voor het eerst in mijn leven de toekomst rooskleurig zag. Vrijwel meteen na onze studies vonden Natascha en ik werk en omdat mijn pa en ik nog onmogelijk onder hetzelfde dak konden wonen zonder elkaar naar het leven te staan, gingen we begin 1997 samenwonen in een kleine maar fijne studio in Leuven. Maar omdat onze vrienden en familie ons misten, keerden we begin 1998 terug naar Pepingen waar we vier jaar lang een huis huurden. In de herfst van 1999 kregen mijn pa en Jeannette een knallende ruzie in onze tuin. Mijn pa schold Jeannette de huid vol en zodanig luid bovendien, dat de hele buurt kon meegenieten van het spektakel. Nadat mijn pa ook mij had uitgescholden en bedreigd en met slaande deuren vertrokken was, durfden Jefke en Jeannette schoorvoetend naar binnen komen. Jeannette was duidelijk geschokt van het voorval en Jefke zei me dat mijn pa een gangster was die in de gevangenis thuis hoorde. Om mij en Natascha niet in de problemen te brengen, gingen ze echter geen aangifte doen bij de politie. De broze relatie tussen onze beide ouders was in ieder geval stuk en een huwelijk konden we wel vergeten. Bovendien leidde het nog tot veel erg stresserende momenten voor mij en Natascha, omdat we ons in allerlei bochten dienden te wringen om onze ouders uit elkaars buurt te houden. 

Ik leed ontzettend hard onder de hele situatie en werd met de dag droeviger. Een en ander begon zich stilaan in mijn hoofd te wreken. Ik had tussen 1990 en 1998 al eens enkele keren een paniekaanval gekregen, maar in het voorjaar van 1999 kreeg ik dagelijks de ene paniekaanval na de andere. Ik kon onmogelijk nog gaan werken en de huisdokter schreef me voor het eerst een antidepressivum, valium en zes weken rust voor. Het album ‘I see a darkness’ van Bonnie ‘Prince’ Billy was net verschenen en was gedurende die zes weken mijn beste vriend. Het was het zesde album van de toen achtentwintigjarige Will Oldham, maar het eerste dat hij uitbracht onder de moniker Bonnie ‘Prince’ Billy. En het was een indiefolk-meesterwerk. Zoals de hoes verraadt, betrof het een kolenzwart meesterwerk, dat misschien niet het aangewezen luistervoer was voor iemand als ik die van een depressie en angstaanvallen trachtte te genezen. Maar toch vond ik troost in Oldham zijn rustige en berustende en soms ietwat sarcastische folkliederen, die de mystiek van de appalachen in zich droegen. De dood en depressies waren de algemene thema’s op de plaat. Iedereen moet dood en dus kunnen we maar beter het beste maken van het korte leven dat ons beschoren is, raadde Will Oldham de luisteraar aan met tekstregels als ‘Death to everyone is gonna come / But it makes hosing much more fun’. Al is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan, want een depressie loert altijd om de hoek, zoals blijkt uit ‘I see a darkness’, waarin Oldham zijn geliefde smeekt om hem uit de duisternis te redden. Dankzij dat lied voelde ik me verwant met Oldham. Een jaar later zou niemand minder  dan countrylegende Johnny Cash samen met Oldham een doorleefde cover brengen van het lied op Cash zijn derde American Recordings-album ‘Solitary man’. Na die zes weken kende ik elk lied van ‘I see a darkness’ volledig uit het hoofd en ging ik vrolijk terug aan het werk. Een collectief ontslag en een levensbedreigend ongeval in de Ardennen later bleef ik voorgoed thuis. Vanaf dan richtte de angstduivel pas een ware ravage aan in mijn hoofd, en het was pas nadat mijn pa in 2005 voorgoed uit onze levens verdween, dat ik met de hulp van mijn erg geduldige psychiater stilaan ging beseffen waar die angsten en depressies vandaan kwamen. Er volgde een nieuwe klap, toen Jefke op 12 maart 2013 stierf aan de gevolgen van kanker. Slechts vijf maanden lagen er tussen de diagnose en zijn overlijden. Veel tijd om afscheid te nemen was er dus niet en bovendien wilde Jefke niet aanvaarden dat hij zich op de snelweg naar de dood bevond. Na een huwelijk van net geen vijftig jaar was Jeannette op haar drieënzeventigste helemaal alleen in dat grote, oude ouderlijke huis. Misschien is dat de cruciale fout geweest die ik en Natascha toen hebben gemaakt. Doordat zij helemaal alleen was, kreeg de alzheimer alle tijd en ruimte om zijn vernietigende werk uit te voeren. Hadden we maar iets ondernomen zodat ze niet de hele tijd alleen was geweest, daar in dat godvergeten gehucht Trop nabij Saintes. Er heerst daar allesbehalve de sfeer van in Saint-Tropez. 

Het was tijdens een uitgeregende vrijdagavond in september 2015 toen wij plots telefoon kregen van Jeannette. Ze vroeg of wij soms wisten waar haar man bleef. Het was immers al laat geworden en Joseph was nog steeds niet thuis gekomen, beweerde ze. “Maar ma”, stamelde mijn vrouw verbouwereerd, “pa is al meer dan drie jaar dood. Kalmeer aub en blijf binnen; ik zal meteen de dokter bellen”. Gelukkig was dokter Gilbert een vriend aan huis. Hij was namelijk de zoon van de buren; buurvrouw Yvonne en Jeannette waren sinds hun kindertijd goede vriendinnen die elkaar door dik en dun steunden en hielpen. Zoals steeds was dokter Gilbert ook die vrijdagavond op bezoek bij zijn oude moeder, die ook al ruim tien jaar weduwe was, en dus ging hij na het telefoontje van mijn vrouw meteen bij Jeannette langs om te kijken wat er aan de hand was en haar een kalmeermiddel toe te dienen. Daarna belde hij mijn vrouw terug om haar te zeggen dat Jeannette ‘s maandags in het ziekenhuis diende opgenomen te worden, indien haar toestand tijdens het weekend niet verbeterd was. “Het was misschien maar een kortstondige vlaag van verwarring omdat ze misschien was gevallen of ergens met haar hoofd was tegenaan gebotst”, zei hij. Maar helaas, Jeannette haar toestand verbeterde niet, en dus verliet zij die maandagochtend op haar zesenzeventigste voorgoed het ouderlijke huis, waar zij haar hele leven lang had gewoond en gewerkt. 

Nu hadden wij met z’n allen gezien dat onze mémé, zoals wij Jeannette sinds de geboorte van onze dochter noemen, na de dood van haar man wat raar begon te doen en soms verward overkwam, maar het leken allemaal onschuldige, soms komische akkefietjes. Dikwijls lachte zij om haar eigen kleine stommiteiten, als zij weer eens het brood in de koelkast in plaats van in de broodtrommel had gelegd of een dringend te betalen factuur bij het oud papier. “Ze wordt oud, ons mémé”, zeiden wij dan als wij na ons bezoek met het hele gezin terug naar huis reden. Terwijl de vele, dikwijls grappige kleine blunders zich opstapelden, ging het leven rustig verder. Niemand van ons, zelfs haar dokter niet, die ook maar vermoedde dat de alzheimer stilletjes aan in Jeannette haar hoofd sloop. Die verdoemde vrijdag had die vreselijke duivel zich wellicht in één moment, volledig meester van haar gemaakt. Was zij gevallen en had zij tijdens de val haar hoofd ergens tegenaan gestoten? Of was zij gewoon tijdens het poetsen ergens met haar hoofd tegenaan gebotst? We zullen het nooit weten; Jeannette had vanwege de bloedverdunners die zij dagelijks slikte altijd wel blauwe plekken op haar armen, benen en aangezicht.

Na enkele maanden in het ziekenhuis doorgebracht te hebben, verhuisde Jeannette begin 2016 naar de gesloten afdeling voor mensen met dementie van het rust- en verzorgingstehuis Mater Dei te Heikruis. De eerste jaren verliepen vrij goed. Jeannette had nog vrij veel heldere momenten, maar na verloop van tijd werden die heldere momenten steeds schaarser. Alzheimer is dan ook één langgerekt herfstseizoen in een mensenhoofd totdat er uiteindelijk een dor winterlandschap overblijft. De herinneringen verdwijnen als waren het herfstbladeren die langzaam maar zeker van de bomen vallen. Haar kleinkinderen herkent zij al lang niet meer en ze heeft een hele periode gedacht dat ik haar man was. Hoewel ze mijn naam nog kent, denk ik niet dat ze nog weet dat ik de man van haar dochter ben. Ze vertelt vaak onsamenhangende, warrige verhalen over haar al lang overleden ouders. Het lijkt dan alsof haar ouders zich op dat moment in dezelfde ruimte begeven; ze ziet ze werkelijk staan. Het is dan net alsof zij hen rechtstreeks aanspreekt. En tegenwoordig heeft ze het ook vaak over haar grootouders en ‘ons menneke’. Het was voor het eerst in bijna dertig jaar dat ik die naam hoorde, maar gelukkig herinnerde Natascha zich nog wie ze bedoelde met ‘ons menneke’. ‘Ons menneke’ was niemand minder dan haar jonge broertje, die wellicht tijdens de oorlog geboren was en niet ouder werd dan een jaar of twee. Zijn doodsoorzaak is ons onbekend; zijn verhaal neemt Jeannette wellicht jammer genoeg mee in haar graf. Zou zoiets vandaag, bijna tachtig jaar later, nog te achterhalen zijn via de archieven van de gemeente? Het wordt in ieder geval hoe langer hoe donkerder in het hoofd van Jeannette, en het is nog slechts een kwestie van weken dat het licht in haar hoofd voorgoed zal doven. Het stemt me droevig, maar tegelijk besef ik dat dit al lang geen leven meer is voor haar. Wat heeft zij immers nog aan het leven? Tuinieren en puzzelen waren haar favoriete hobby’s, maar dat kan zij allemaal niet meer. ‘Familie’, ‘Home and away’, ‘Blokken’ en veel programma’s op de Franstalige zenders waren ooit haar favoriete tv-programma’s, maar dat is zij allemaal al lang vergeten. Het enige wat haar nog rest is het voeren van eindeloze, warrige conversaties met haar al lang overleden familieleden. ‘Death to everyone is gonna come’ verzekert Will Oldham ons ergens op ‘I see a darkness’, maar ik mag hopen dat met de dood ook de alzheimer zal verdwijnen, en Jeannette in het hiernamaals Jefke tenminste terug herkent, zodat ze voor eeuwig samen kunnen dansen op hun favoriete liederen van Tino Rossi, Marva, Elvis Presley, Nat King Cole en natuurlijk ook op ‘Concerto voor jou Natasha’. Ik mis je hoe dan ook al jaren ontzettend hard, lieve mémé. Kon je nog maar één keer je overheerlijke andijvie klaarmaken of met ons mee gaan wandelen in Vresse-sur-Semois, je geliefkoosde streek in de Ardennen….