Met Medúlla van Björk nam het najaarsoffensief aan nieuwe cd-releases begin september meteen een valse start. Toegegeven, Björk probeerde zoals op al haar vorige cd’s ook op Medúlla weer vernieuwend uit de hoek te komen, maar vergat er deze keer beklijvende songs bij te bedenken. Leuk om eens gehoord te hebben, maar het zou me verwonderen moest ik Medúlla ooit nog eens uit de cd-kast trekken. Jammer, want haar vorige cd ‘Vespertine’ vindt nog regelmatig de weg naar de cd-speler én wist bovendien in 2001 een plaatsje te veroveren in mijn top 10 van 2001. Ook Medúlla zal een plaatsje opeisen in mijn top 10 van 2004, maar dan wél in de top 10 van ‘meest teleurstellende platen van het jaar’. Net als ‘Shangri-la’ van Mark Knopfler overigens. Knopfler verraste ons in 2002 nog met het bevlogen, geïnspireerde americana-album ‘The ragpicker’s dream’ en kwam daarmee nét niet in mijn top 10 van dat jaar terecht. Hierdoor verwachtte ik ook veel van het nieuwe album ‘Shangri-la’, dat overigens opvallend vrij snel volgde op ‘The ragpicker’s dream’. Helaas. Knopfler maakt op het ellendig lang voortkabbelende ‘Shangri-la’ een erg lome, vermoeide indruk. Wellicht ligt het aan het feit dat Knopfler deze plaat op Malibu opnam, hetgeen niet bepaald een inspirerende omgeving moet geweest zijn om nieuwe songs te schrijven. Dan ben je immers al eens op een zonovergoten eiland en dan sluit je jezelf op in een duffe studio. En toch klinkt ‘Shangri-la’ stukken vitaler dan de tweede cd ‘Let’s bottle bohemia’ van The Thrills! Ik begrijp eigenlijk niet wat iedereen zo goed vindt aan The Thrills. Toegegeven, het debuut had wegens een handvol uitstekende singles een sterke EP kunnen zijn, maar werd met best nog genietbaar vulsel tot een album uitgerokken. Maar voor een debuut geeft dat niet. Erger is het wanneer de opvolger van dat veelbelovende debuut slechts 2 goeie halve singles bevat. Bovendien is ook de kwaliteit van het vulsel op ‘Let’s bottle bohemia’ ondermaats. Tenzij hun eventuele volgende nieuwe plaat een nieuwe ‘Pet sounds’ zou zijn, laat ik The Thrills dus in de toekomst wijselijk links liggen. Ook mijn oude muzikale held Ian Brown heeft met zijn laatste, zoveelste teleurstellende album ‘Solarized’ alle krediet verloren. Nochtans deed de schitterende single ‘Keep what ya got’ het beste vermoeden, maar helaas bleek die single het beste wat het album te bieden had. En dat voor iemand die medeverantwoordelijk was voor één van de meest baanbrekende albums van de jaren ’80 met het ijzersterke Stone Roses-debuut!
Tegenover dit klavertje vier van teleurstellende platen, staan gelukkig ook vier ronduit fantàstische platen. Allereerst was er, met dank aan Matthieu Van Steenkiste van Goddeau, met het bedwelmend mooie ‘That creepy hope on love’ van Lansbury mijn ‘ontdekking van het jaar’. Maar over die plaat kon u al alles lezen in een eerdere blog, dus verwijs ik u graag door naar die tekst waar ik nog steeds voor de volle 100% achter sta. Mijn top 10 van het jaar zal de plaat wellicht niet halen, maar ik hou ze alleszins als joker achter de hand. In september verschenen er immers zo veel mooie platen. Zoals ‘Universal united house of prayer’ bijvoorbeeld; de nieuwe en volgens velen beste plaat van Buddy Miller. Ik vind de beste plaat van Miller nog steeds ‘Your love and other lies’ uit 1994, maar met deze ‘Universal united house of prayer’ komt Miller alleszins aardig in de buurt van dat meesterwerk. Net zoals zoveel Amerikaanse muzikanten verkeert ook Buddy Miller in een post 9/11-roes en in zijn geval resulteerde dat in een aantal hoopvolle, geïnspireerde gospelsongs, waarin Miller op onnavolgbare wijze zijn magistraal gitaarspel injecteerde. De plaat kent zodoende 11 voltreffers op rij, maar hét absolute hoogtepunt is ontegensprekelijk het van Dylan geleende, epische ‘With God on our side’, dat Miller tot bijna 10 minuten uitrekt maar waarvan werkelijk geen enkele seconde verspilde moeite is. Indrukwekkende plaat dus alweer van Buddy Miller, maar net zoals met alle andere platen van Buddy Miller, wilde u jammer genoeg ook niet geweten hebben van het bestaan van dit ronduit fantàstische ‘Universal united house of prayer’. U vertoont werkelijk een vreemd koopgedrag wanneer het de aanschaf van cd’s betreft; gezien de wekelijkse album-top van Ultratop!
Een plaat waar echter niemand omheen kon in september was de dubbelaar ‘Abattoir blues / The lyre of Orpheus’, waarmee Nick Cave & The Bad Seeds eindelijk nog eens met een onvervalst magistraal meesterwerk uitpakten. Het was immers toch alweer sinds het bloederige ‘Murder ballads’ uit 1996 geleden dat Nick Cave nog eens een bevlogen, geïnspireerde plaat maakte. Niet dat het rustige drieluik ‘The boatman’s call’, ‘No more shall we part’ en ‘Nocturama’ slecht was, verre van zelfs, maar het werd toch tijd voor eens wat meer vuurwerk. Het liefst lust ik mijn Cave wanneer hij klinkt alsof de Duivel Zelve hem op de hielen zit; ondertussen met bloeddoorlopen ogen een waterval van woorden uitkotsend. Helden met een legendarisch verleden zoals Cave worden echter ook al een dagje ouder en dan mag het allemaal al wat meer beredeneerd en bezadigd klinken. Cave heeft zijn ongecontroleerde woede van destijds leren beheersen en dat resulteerde in de indrukwekkende, adembenemende dubbelaar die ‘Abattoir blues / The lyre of Orpheus’ geworden is. Het resultaat is dat de plaat in zowat alle eindlijstjes opduikt en hoewel ik het niet dé plaat van de maand september vind, zal ik er toch ook alvast een welverdiend plaatsje voor reserveren in mijn jaarlijst.
Er was dus in september een plaat die ik nóg beter vond dan ‘Abattoir blues / The lyre of orpheus’. Die bewuste plaat kocht ik tijdens het jaarlijkse oergezellige plaatselijke bluesfestival Pajot Blues. Bluesspecialist Blues Promotion uit Lauwe stond er namelijk met een uitgebreide verkoopsstand waar ik uiteraard niet aan voorbij kon. Naast een tiental oudere Blues-cd’s van Sonny Landreth, Tony Joe White en Johnny Winter kocht ik er ook ‘Standing in the morning’, want over die plaat gaat het hier, van Ian Siegal Band. Niet dat ‘Standing in the morning’ een typische bluesplaat is. Nee, deze plaat heeft zo veel méér te bieden, waardoor ze moeilijk in een hokje te plaatsen valt. Precies vanwege die muzikale diversiteit twijfelde ik een hele tijd om tot de aanschaf van de plaat over te gaan. Ik had ‘Standing in the morning’ namelijk al enkele keren voorbeluisterd in de winkel en dat is naderhand bekeken niet de ideale plaats om zo’n ongrijpbare, geweldige plaat te ontdekken. Bijna had ik op die manier één van mijn favoriete albums van het jaar gemist. En dat zou jammer geweest zijn, want ‘Standing in the morning’ is een album om duimen, vingers en andere lichaamsdelen van af te likken. Zo lijkt het alsof in openingstrack ‘Beulah land #1’ Tom Waits geruggensteund wordt door een beschonken versie van The Bad Seeds. Het is immers opvallend hoezeer het schuurpapieren, rauwe stemtimbre van de 33-jarige Brit Ian Siegal de hele tijd aan Tom Waits doet denken. Maar ook op muzikaal vlak zijn er raakpunten met de skelettenblues van Waits. Net als Waits verkent ook Ian Siegal de grenzen van de blues, waardoor zowel Waits als Siegal ieder op hun specifieke manier een eigenzinnige interpretatie van dat genre geven. Luister wat dat betreft maar eens naar het met bizarre blazers opgesmukte ‘She makes me hairy’ waarin blues en ska mekaar ontmoeten, het verrukkelijke bluesy folknummer ‘How come you’re still here’ waarin een accordeon en een viool met mekaar duelleren en het aanvankelijk dreigende ‘Scarecrow’ waar halverwege cabaretachtige elementen aan toegevoegd worden. Daarnaast zijn er grensverleggende soulnummers als de prachtige ballad ‘I don’t wanna be an angel’, het ontluikende ‘Early grace’ en vooral de stijloefening ‘Queen of the junior prom’, die de muzikale veelzijdigheid van Ian Siegal eens te meer onderstrepen. Voorts bevat ‘Standing in the morning’ met het ontroerende verstilde titelnummer, het met voortreffelijk slidewerk gezegende ‘Monday saw’ en ‘Life too short’ genoeg moois om ook de gewone bluesliefhebber te bekoren. Toch klinkt ‘Standing in the morning’ ondanks deze diversiteit wonderwel als één geheel. Dit lijkt misschien na al het voorgaande ongelooflijk, maar gaat u het gerust maar uitchecken. Plaat van het jaar? Het zal alleszins niet veel schelen…
Nu ik het toch over blues heb: brombeer Tony Joe White is al meer dan 35 jaar één van dé uithangborden van dat genre. Toch maakt de zestiger op zijn nieuwe, zoveelste plaat ‘The heroines’ een allesbehalve uitgebluste indruk. Misschien dat het supergeile duet ‘Can’t go back home’ met de bloedmooie Shelby Lynne daar voor iets tussenzit. Met zo’n gewéldige vrouw in de buurt voelt iedere man zich immers opnieuw 20 jaar. Maar White laat zich op zijn nieuwe plaat door nog meer geweldig, zij het iets ouder vrouwvolk omringen. Zo mag Lucinda Williams met haar heerlijk vettige southern drawl door ‘Closing in on the fire’ scheuren en wikkelt de alomtegenwoordige Emmylou Harris haar prachtige vocalen rond het verhalende, ontroerende ‘Wild wolf calling me’. Hun inbreng zorgde ervoor dat het broeierige ‘The heroines’ White z’n beste plaat in jaren werd, want ook in de songs die hij alleen inzong, klinkt Tony Joe White even vitaal, scherp en bevlogen als in zijn beste jaren.
Voorts verschenen er in september met ‘Studio 150’ van Paul Weller en ‘She loves you’ van The Twilight Singers zowat tegelijkertijd 2 coveralbums. Hoewel Paul Weller weinig toevoegt aan gekende, door iederéén gecoverde klassiekers als ‘Wishing on a star’, ‘Thinking of you’, ‘All along the watchtower’ (Bob Dylan) en ‘Birds’ (Neil Young) spàt het speelplezier van de plaat, waardoor ‘Studio 150’ verrassend genoeg een aangename plaat is geworden. The Twilight Singers geven op ‘She loves you’ dan weer een geheel eigen interpretatie aan bekende en minder bekende songs. Vooral de gedurfde aanpak van de minder bekende songs ‘Feeling of gaze’ (Hope Sandoval), ‘Too tough to die’ (Martina Topley-Bird), ‘Real love’ (Mary J. Blige) en het haast onherkenbare ‘Hyperballad’ (Björk) valt in positieve zin op. Maar ook de bekende evergreens ‘Strange fruit’ (Billie Holiday), ‘What makes you think you’re the one’ (Fleetwood Mac), ‘A love supreme’ (John Coltrane), ‘Please stay’ (Marvin Gaye) en ‘Summertime’ (George Gershwin) kregen allemaal, zij het iets minder nadrukkelijk, de Twilight Singers-behandeling. Absolute hoogtepunt is de ijzingwekkende versie van ‘Hard time killing floor’ van Skip James gezongen door Mark Lanegan, die hiermee de héle plaat meteen een niveau hoger tilt.
Resten er nog de overige in september aangekochte cd’s ‘Strangers’ van Ed Harcourt, ‘These are the days’ van Saybia, ‘Consider the birds’ van Woven Hand, ‘The delivery man’ van Elvis Costello, ‘Crow Jane alley’ van Willy DeVille, ‘There will be a light’ van Ben Harper & The Blind Boys Of Alabama, ‘Age of miracles’ van Chuck Prophet en ‘Wayward angel’ van Kasey Chambers te vermelden. Helaas moet ik u van deze platen een grondige analyse schuldig blijven. Van sommige platen (Woven Hand, Saybia, Chuck Prophet en Elvis Costello) is het inmiddels té lang geleden dat ik ze nog eens beluisterd heb en de overige platen (Ed Harcourt, Willy DeVille, Ben Harper en Kasey Chambers) heb ik na de 3 eerste beluisteringen zelfs niet meer opgelegd. Niet dat het zwakke, laat staan slechte platen zouden zijn; integendeel. De enige reden waarom ik deze platen in tijden niet meer beluisterd heb, ligt gewoon aan het feit dat ook mijn tijd jammer genoeg te beperkt is om al mijn gekochte cd’s grondig te beluisteren. Bovendien regende het ook in oktober en november stapels nieuwe, uitstekende cd’s, zodat het een wonder mag heten dat ik de boven beschreven platen ook in die drukke cd-maanden bleef beluisteren. Meer over de aangekochte oktober- en novemberreleases in de volgende updates!