“Ik wens de wereldleiders, superrijken en alle andere bullebakken voor 2020 een hart, een geweten en minder hufterigheid toe”, schreef ik tot besluit van mijn jaaroverzicht. Nog geen drie dagen later knalde Trump die wens al aan flarden door enkele moorden in Iran te laten uitvoeren. Het rechtse trollenleger op facebook en ver daarbuiten juichte. Iran beloofde wraak te zullen nemen; een belofte die het land inmiddels nakwam door een Amerikaanse luchtmachtbasis te bombarderen. Datzelfde rechtse trollenleger was, samen met hun held Trump, boos en verontwaardigd. De wereld is een schouwtoneel, maar dit jaar begon alvast met een bijzonder slecht geacteerd stukje theater. Ondertussen was de aandacht wel alweer van de echte wereldproblemen afgewend. Terwijl Trump de Iraniërs pestte, stond Australië immers nog steeds in lichterlaaie. Miljoenen dieren lieten inmiddels het leven in de vlammenzee en tienduizenden mensen vluchtten uit hun bedreigde huizen. De gevolgen van deze apocalyptische ecologische ramp zullen we weldra op een of andere manier zelf wel ondervinden. De rook heeft inmiddels alvast het Zuid-Amerikaanse vasteland bereikt. Het rechtse trollenleger is echter alleen maar bang voor zijn portefeuille en vreest dat “de kleine, brave, hardwerkende Vlaming alles wel zal mogen betalen.” Dergelijke reactie beantwoordde ik gisteren met drie welverdiende vuisten en een middelvinger. Het is sterker dan mezelf. Straks bezorgen die zwarte, rechtse ratten me nog eens een maagzweer.
Het jaar was vorige week nochtans zo vredig en gemoedelijk begonnen. Schoonneef Eddy had de familie bij hem thuis voor een hapje en een drankje uitgenodigd. Ik had het de hele tijd met de andere schoonneef Steven over het wielerterrorisme. Hoewel hij duidelijk geen fan is van het wielrennen en zijn beoefenaars, sprak Steven toch met glinsterende ogen de wens uit dat hij ooit eens een col zou willen beklimmen. “Dan moet je eerst wel veel kilometers malen, wil je er optimaal van kunnen genieten”, zei ik als ervaringsdeskundige. De moed zakte Steven meteen in de schoenen en zijn glinsterende pretoogjes transformeerden in een doffe blik, terwijl hij nog een hapje nam van de schotel waarmee achternichtje Laura rondging. Laura is overigens de zus van Liessa, en bijgevolg ook een achternichtje van mijn vrouw. Liessa hadden we in november na tien lange jaren bij schoonnicht Mira gezien. De laatste keer dat we Liessa zagen, was ze nog een onzeker, schuchter pubermeisje. Tien jaar later is zij een zelfverzekerde, jonge vrouw, die al enkele jaren in het hoge Noorden woont en er met sledehonden werkt. Honderduit vertelde zij over haar dolle avonturen in de onherbergzame natuurpracht van Zweeds Lapland, het adembenemende noorderlicht en de huskies die zij opvoedt en traint. Maar ook over de soms ondraaglijke, wurgende eenzaamheid die daarmee gepaard gaat. Ik stelde haar op mijn beurt honderden vragen, die zij gretig beantwoordde. Vanwege mijn interesse maakte zij me er attent op dat haar werkgever altijd wel op zoek is naar nieuwe werkkrachten. Helaas. Jaren geleden droomde ik ook luidop van zo’n avontuurlijk leven in het koude, hoge Noorden, maar ondertussen is mijn rug tot op de naad versleten en ben ik simpelweg te oud geworden om nog oude dromen na te jagen. Liessa en ik werden meteen na dat bezoek facebookvrienden. Sindsdien vergaap ik me op de adembenemende foto’s die ze op facebook post en vervolgens vervloek ik mezelf omdat ik me destijds niet in een dergelijk avontuur heb durven smijten. “Durf te leven jongelui”, is voortaan mijn advies aan mijn kinderen. “Want voor je het weet, ben je vijfenveertig en zit je op een doordeweekse winteravond over de gemiste kansen uit het verleden te mijmeren, terwijl op de achtergrond voor de zoveelste maal Johann Johannsson met zijn wonderlijke meesterwerk ‘Orphée’ je getormenteerde ziel beroert.
Na de nieuwjaarsdrink bij schoonneef Eddy gingen we met mijn moeder op bezoek bij haar beste vriend Jean. Jean is een kranige gepensioneerde landbouwer van tweeënnegentig, die nog steeds in de ouderlijke boerderij woont. Als je bij Jean binnenkomt, stap je zo de jaren ‘50, of misschien zelfs de jaren ‘30 van de vorige eeuw binnen. De aangename warmte van de gietijzeren steenkoolkachel komt je tegemoet van zodra je de houten deur openduwt. Het meubilair was bijna honderd jaar geleden modern en de muren hangen vol met oude, vergeelde foto’s van zijn al lang overleden familieleden. Een groot portret van nonkel Charel hangt vervaarlijk voorover boven een binnendeur. Met angstaanjagende, priemende ogen kijkt Charel je iedere keer weer aan. Dat nonkel Charel bijna honderd jaar geleden missionaris was in de Congo is misschien een verklaring voor zijn duivelse, strenge blik. In tegenstelling tot mijn vrouw vind ik het toch altijd gezellig bij Jean. Omdat het nieuwjaarsdag was, had Jean een koekendoos van Delacre op zijn keukentafel uitgestald. Terwijl ik smulde van de oude verhalen die Jean vertelde, vrat Josée, Jean zijn obese tachtigjarige waakhond, de koekjesdoos bijna helemaal leeg. Geen kwaad woord over Josée echter, want Josée is nog zo’n gezellige ouderwetse kletskous, die me aan de vele koffiekletsen van de vroege jaren ‘80 bij mijn oma en haar vriendinnen, deed denken.
Na een kort bezoek in het rusthuis bij mijn dementerende schoonmoeder – zij lag al te slapen toen wij om half acht arriveerden – gingen we naar huis en aten we de restanten van de gourmetschotel van de avond voordien op. Het was al bijna middernacht toen ik eindelijk de eerste plaat van 2020 kon beluisteren. Zoals ieder jaar begon ik ook 2020 met het titelloze, derde album van Townes Van Zandt uit 1969. Drieëntwintig jaar is het inmiddels geleden dat Townes op nieuwjaarsdag stierf. Townes moest uiteindelijk slechts achtentwintig jaar wachten op de dood, die hij bezingt in het beklemmende ‘Waiting around to die’, een wanhopige klaagzang, waar zelfs een sympathieke spring-in’t-veld als Niels De Bladblazer binnen de twee minuten een depressie van zou krijgen. Gelukkig helpen mijn pillen me om dergelijke emotioneel beladen, koolzwarte hersenspinsels te doorstaan. “Zou Jotie T’Hooft destijds door de zwartgeblakerde, poëtische zielenroerselen van Townes geïnspireerd zijn geweest?” vroeg ik me af terwijl ik de naald in de groef legde. Op de hoes, waarvan het afgebeelde schamele interieur me aan de keuken van boer Jean doet denken, zie je Townes moedeloos aan zijn keukentafel zitten. Een beeld dat perfect de neerslachtige toon van de plaat vat. Voor zijn derde plaat nam Townes drie liederen van zijn debuutplaat onder handen. Hij hield immers niet van de rijkelijke arrangementen waarmee zijn liederen op die plaat opgesmukt werden en dus horen we op ‘Townes Van Zandt’ de veel betere, afgekloven versies van ‘For The Sake Of The Song’, ‘I’ll be here in the morning’ en ‘Waiting around to die’. In hun naakte eenvoud komen die liederen beter tot hun recht dan in hun oorspronkelijke driedelige maatpak. Ook voor zijn andere liedjes meende Townes niet meer nodig te hebben dan zijn akoestische gitaar, zijn levensmoeë, vereenzaamde stem en hier en daar een fiddle, blokfluit, tamboerijn, mondharmonica of drums, die onopvallend voorbij fladderen. Het onheilspellende verhaal in ‘Lungs’ gaf Townes extra dreiging door met zijn hielen ritmisch op de houten vloer te stampen. Het zijn die subtiele accenten die ervoor zorgen dat Townes me telkens meesleept in de bedrukte sfeer van zijn verhalen. De dagen nadien lamenteerde Townes nog dikwijls zijn klaagzangen in onze ranch. ‘Comes a time’ van Neil Young, ‘No regrets’ van Carly Simon, ‘You don’t mess around with Jim’ van Jim Croce, ‘Tapestry’ van Carole King, ‘The king is dead’ van The Decemberists, ‘The harrow & the harvest’ van Gillian Welch, ‘Let it bleed’ van The Rolling Stones, ‘Southeastern’ van Jason Isbell, ‘Pearls’ van Elkie Brooks, de bruine van The Band en ‘Between the country’ van Ian Noe zorgden ondertussen voor het broodnodige emotionele tegenwicht.